vrijdag 17 oktober 2008

Joe

Het is 07.08 uur. Een willekeurige donderdagmorgen, ergens in Hilversum. Vrouw-met-baan heeft net de voordeur dichtgeslagen, dochter-van-13 staat een half uurtje onder de douche, tienerzoon slaapt luidruchtig door (altijd de eerste uren vrij, hoe-die dat flikt begrijp ik niet) en vader zit op de rand van het bed, terwijl zijn tenen hun ochtendgynastiek doen. De wekkerradio doet zijn best om het vernieuwde format van de nieuwszender nou eindelijk eens lekker uit de luidspreker te persen.

Sluimerend in Toscane, doelloos dobberend in de Cariben of bouwend aan uw nieuwe toekomst in Letland of Rotorua bent u ’s morgens vroeg waarschijnlijk met hele andere dingen bezig. Maar wij niet. Zo komen wij, de Veenendaaltjes, meestal op gang. Geleidelijk en apart; vóór tienen hebben wij weinig met elkaar te maken.

De wekkerradio doet verslag van het laatste televisiedebat tussen Barak Obama en John McCain. Ik blijf er al jaren niet meer voor op. Maar op de radio wil ik, de dag erna, best graag een stukje nagenieten. Ene Joe speelt een grote rol in het debat. Joe de Loodgieter. Hij wordt door McCain héél vaak van stal gehaald als een soort poppenkastpop, door wiens mond McCain al zijn kritiek op Obama kan ventileren, alsof de kiezer zelf aan het woord is.

Zoiets dus, hadden de campagnestrategen van McCain bedacht. De oude baas deed braaf wat hem voor gezegd was. Joe the Plumber this, Joe the Plumber that... Wel 24 keer. Ik krijg echt het gevoel dat ik naar Radio Sesamstraat zit te luisteren.

Dochterlief heeft de douche inmiddels verlaten. Ik hoor haar kamerdeur sluiten. Nu kan ik rustig de badkamer in, zonder het risico van een wederzijds confronterende ontmoeting wegens uitpuilende of ontluikende lichaamsrondingen, waar wij beiden zelf het meest last van hebben. Terwijl de hemel zich opent boven Hilversum, en een wolkbreuk van onze luie straat een woeste rivier maakt, stap ik onder die vertrouwde warme badkamerbui, die elke morgen de laatste restjes slaap wegspoelt.

Nauwelijks afgedroogd en half aangekleed hoor in mijn dochter roepen, op dat dwingende toontje dat ze onbewust, waarschijnlijk geheel genetisch van haar moeder heeft meegekregen. “Pap kom ‘s!” Wat is er dan, probeer ik. Maar ik hoor mijn vrouw, soeverein en dwingend: “Je moet nú komen.” Ik stap naar buiten en volg haar blik, naar de werkkamer. Of beter, naar het plafond van de werkkamer. Daar hangt een lamp met een soort omgekeerde matglazen fruitschaal eronder, waar langzaam maar onmiskenbaar water in druppelt.

Mijn dochter heeft aan haar meldingslicht voldaan en verdwijnt uit beeld. Ze heeft waarachtig wel iets belangrijkers te doen. Ik staar verbijsterd naar het plafond. Water en stroom, maar nog geen kortsluiting. Ik doe het licht uit. Onderzoek met zaklantaarn wijst uit dat het dak ergens lekt en dat het water langs listige, onpeilbare wegen in het plafond van de tweede verdieping een uitweg zoekt.

Ik bedek de zoldervloer met handdoeken en ga telefonisch op zoek naar hulp. Een uur en twee pagina’s Gouden Gids later ben ik nog niet veel verder. Op zo’n moment wil je, als je zelf geen plumber bent, graag de beste vriend van Joe zijn. Even tussendoor, Joe. Noodgevalletje.

Maar in Nederland lukt dat niet. Al lang niet meer. Toen ik 7 jaar geleden met mijn gezinnetje terugkeerde na een paar heerlijke jaren in Vlaanderen, leerden we een harde les. De loodgieter in Nederland komt als hij daar zin in heeft en anders niet, meneer. Dat klusje van mij is de moeite niet waard. Misschien heeft hij over een week of zes even tijd. Maar meestal laat hij niets meer van zich horen. Werk zat, loodgieters niet. Zucht. Waar is Joe als je hem nodig hebt?

vrijdag 5 september 2008

Eigen schuld

Ik weet niet hoe het er bij u thuis aan toeging, maar mijn ouders waren als scheidsrechter in kinderlijke twisten altijd consequent en onverbiddelijk: wie een ruzie begint en verliest moet achteraf niet zeuren. En als een ander begint dan mag je terug schelden, haren trekken, slaan of schoppen. Mits de vergelding maar een beetje in verhouding staat tot de uitlokking.

Het is hard, sommigen zouden zeggen barbaars of onchristelijk, maar in zijn eenvoud goed te verdedigen. Een strategie die ik dan ook zelf heb toegepast bij de opvoeding van ons eigen kroost. Dochterlief kreeg ooit eens een forse straf van de juf omdat ze op het schoolplein een jongen had geschopt, op een gevoelige plaats. Uit vergelding, zo bleek later. Hij begon. Dus van mij kreeg ze een aai over de bol. Vaders hebben hun dochters nou eenmaal het liefst zo weerbaar mogelijk.

Nou zijn pedagogische huisregels niet per se een bruikbaar instrument in de internationale politiek. De vraag wie een oorlog is begonnen en waarom is achteraf ook moeilijk te beantwoorden. Meestal is het een complex samenspel van historische gebeurtenissen, strategische belangen, politieke spelletjes en blufpoker. Of gewoon dommigheid.

Die laatste gedachte dringt zich op als ik de Georgische president Saakasjvili met zijn verongelijkte blik voor de televisiecamera’s hoor uithalen naar de Russen en hun militaire optreden in zijn land. Het arme Georgië verdient de volledige steun van het Westen tegen deze brute agressie, zo luidt zijn boodschap.

Maar mijn dochter had Saakasjvili nog kunnen uitleggen dat je een beer beter niet kunt wekken met een ferme schop op een gevoelige plaats. Het is bovendien nogal ongeloofwaardig om een bezet stukje van je eigen land, met je eigen mensen en je eigen kinderen, te willen bevrijden door de hoofdstad te bombarderen. Dat doet denken aan die Amerikaanse legerofficier in Vietnam die beweerde dat een dorp moest worden vernietigd om het te kunnen behouden.

Wat volgde was even wreed als voorspelbaar. De Russen sloegen meedogenloos terug en zoals in elke oorlog betaalden vooral burgers de prijs. En als uitgedaagde partij voelen de Russen zich nu natuurlijk volkomen gerechtigd om zelf te bepalen hoe en wanneer dit conflict beëindigd wordt.

Volgens veel westerse leiders toont Moskou daarmee zijn ware gezicht, dat we al bijna weer vergeten waren. De agressor die geen kans voorbij laat gaan om weerloze buurlandjes met geweld te onderwerpen. Slechts weinigen onderschrijven de eigen schuld dikke bult-doctrine van mijn zestienjarige zoon. Toen hij op televisie had gezien wat er was gebeurd kwam hij verbaasd bij mij om uitleg vragen: “Is die gast is gek of zo? Een klein landje gaat toch niet de Russen aanvallen? Dan weet je wel zeker dat je verliest.”

Toegegeven, het is geen hogere diplomatie. Maar toch jammer dat we dat soort geluiden niet vaker horen.

vrijdag 27 juni 2008

Duitsers

Maakt u zich geen zorgen, deze column gaat nauwelijks over voetbal. Maar ik geef toe, dat zou ik ook denken als ik ergens ‘Duitsers’ boven zie staan. En dan schiet me ook meteen dat prachtige citaat te binnen van die Britse sportcommentator: “Voetbal is een spel van elf tegen elf, en aan het eind winnen de Duitsers.”

Als u dit leest of hoort zal inmiddels wel duidelijk zijn of ze opnieuw Europameister geworden zijn. En als dat zo is, dan gun ik ze dat nog ook. Jazeker, ik kan tegenwoordig zonder mezelf geweld aan te doen zeggen dat de Duitsers dat hebben verdiend. Gewoon, door meer doelpunten te maken dan de tegenstander. En vooral door harder te werken dan de anderen, tot en met het laatste fluitsignaal. Mooi spel of niet, dat ze zo vaak in een finale staan is niet toevallig.

Nog niet zo héél erg lang geleden zou ik dit soort teksten dus niet zo gemakkelijk uit mijn pen hebben gekregen. Dat heeft maar weinig met de oorlog te maken. Ik ben van ’57 en mijn moffenhaat lag onder het naoorlogs gemiddelde, slechts gebaseerd op geschiedenisles en de boekjes Engelandvaarders en Vliegers in het Vuur van K. Norel. In mijn familie waren gelukkig ook geen nare dingen gebeurd.

Nee, mijn traumatische ervaring met Duitsers dateert van 1974. Ik was 17 en werkte in de horeca op het strand van een klein badplaatsje in Noord-Holland. Toen ‘we’ op 7 juli, om 1600 uur in de WK finale ten strijde trokken tegen de Duitsers was het strand volkomen leeg. Werkeloos en vol vertrouwen nestelden wij ons op het terras, rond een klein draagbaar tv’tje. Dat vertrouwen hield stand tot na een dikke anderhalf uur ene Hölzenbein zich in het strafschopgebied liet vallen, waarna de penalty meedogenloos werd verzilverd. De Duitsers waren Weltmeister en wij moesten weer aan het werk.

Nog geen tien minuten na het laatste fluitsignaal verschenen de eerste brullende bierbuiken op het terras. Urenlang liepen wij af en aan met bier und pommes frites, gegeseld door het gezang en gejuich van onze gasten, tot de koelkasten leeg waren, de avond was gevallen en onze woede langzaam had plaatsgemaakt voor berusting.

Die ontluisterende ervaring heeft mijn blik op onze oosterburen jarenlang vertroebeld. Veel later en heel geleidelijk heb ik de Duitsers leren kennen als vriendelijke, serieuze en hardwerkende mensen met een merkwaardige hang naar de hippietijd en een stiekeme bewondering voor de rebelse inborst van die dekselse Hollanders.

Van mij mogen ze dus winnen, ten minste, als wij van Oranje niet meer meedoen. Maar daar denken de Hollandse tieners die bij ons over de vloer komen weer heel anders over. Die hebben tot mijn verbazing een geheel zelf ontwikkelde antipathie tegen de Duitsers, althans tegen het Duitse voetbalelftal. Enig doorvragen leert dat dat te maken heeft met het vertoonde matige spel, de eeuwige mazzel die ze steeds lijken te hebben en de brallerige manier waarop ze hun doelpunten en overwinningen vieren. Bizar. Alsof ik mezelf in ’74 hoor praten. Mogelijk was de ervaring van toen voor sommige ouders zo traumatisch dat dat gevoel genetisch verankerd is. Iets anders kan ik er niet van maken.

zaterdag 3 mei 2008

Een vage kennis

Het zal een jaar of 10, 12 geleden zijn dat mijn vrouw zich ineens ernstig zorgen maakte over haar totale onkunde op internetgebied. De halve wereld gonsde en borrelde van de www-gekte, die ons leven drastisch beloofde te veranderen. Zelf was ik dagelijks urenlang onvindbaar, verstopt achter mijn uit de kluiten gewassen Personal Computer, in een poging de vooruitgang een beetje bij te houden.

Hoewel ik toen al hopeloos achterliep op de voortrekkers in mijn omgeving, zag mijn vrouw in mij toch een beetje een autoriteit. Nou ja, op computergebied dan. Vijftien jaar eerder was ik al begonnen met hobbycomputers. Ik sprak destijds zelfs een aardig mondje BASIC en kon daarmee heuse programmaatjes maken voor zinloze toepassingen. Maar ze deden het wel.

Vandaar dat ik mijn lief met enig gezag en ingebakken scepsis probeerde gerust te stellen met de profetische woorden: “Ach lieverd, maak je geen zorgen. Zo snel gaat dat nou ook weer niet met dat internet.”

Inmiddels hebben de kinderen elk hun eigen pc en vechten mijn vrouw en ik dagelijks om het gebruik van de derde. Wij surfen, skypen, googelen, gamen, msn’en, shoppen en mailen dat het een lieve lust is. Breedband en draadloos. Wij melden de kids online dat de aardappels op tafel staan, om het even kort samen te vatten. Nee, de Veenendaaltjes zijn behoorlijk bij de tijd, dank u.

Een gezinsleven zonder internet is nauwelijks meer voor te stellen. Hoe laat vertrekt de trein? Wat kost zoiets? Zijn er lessen uitgevallen? Tegen wie hockeyen we zaterdag? Kunnen die pukkeltjes kwaad? Hoe moeten we rijden? Zijn er leuke huizen te koop? Dagelijkse vragen die digitaal beantwoord worden. Je hoeft als ouder lang niet meer zoveel te weten als vroeger. Als je de weg maar weet.

En die ontwikkeling blijft niet beperkt tot het gezin. Ook het bedrijfsleven verwacht tegenwoordig minder parate kennis van zijn personeel, zo meldde de Volkskrant deze week. Afgestudeerde jongeren weten namelijk niet zo veel als hun voorgangers uit vroeger jaren, met dank aan het moderne onderwijs. Maar ze kunnen wel goed zoeken. En dus bouwt het bedrijfsleven eigen websites met specifieke vakkennis, waar hun werknemers antwoord krijgen op al hun vragen. Ja, zo kan ik ook een vakman zijn…

Kennis is macht, leerden we vroeger. Maar het heeft er dus alle schijn van dat kennis steeds minder nodig wordt. Een stelling die mijn kinderen trouwens volmondig onderschrijven, zodra het over huiswerk gaat.

Is dat erg, zo kan je je afvragen. Ja, zou ik in eerste instantie zeggen. Want ik behoor nog tot de groep die die kennis nog met bloed, zweet en tranen op zijn eigen, fysieke harde schijf heeft opgeslagen. En als mijn systeem niet al te traag is weet ik nog steeds offline wat het kofschip, de Slag bij Nieuwpoort of de Wet van Ohm betekenen. Dat is handig. Toch?

Aan de andere kant, of die kennis nou binnen of buiten je hersenpan ligt opgeslagen, het gaat er uiteindelijk om dat je er snel bij kunt. En dat je er wat mee kan doen. Dus ruim maar lekker op, die bovenkamer. Het is tenslotte voorjaar.

vrijdag 4 april 2008

De leugen regeert

Mijn dochter van 12 heeft vele talenten en de meeste daarvan vervullen mijn vaderhart met grote trots. Maar niet alle. Zo kan ze - als het zo uitkomt - liegen alsof het gedrukt staat. Nadat ik haar een tijdje geleden betrapte op een leugentje hadden we een goed gesprek. De kern van mijn vaderpraatje was dat het weliswaar lijkt alsof je met liegen een probleem kan oplossen, maar in werkelijkheid jezelf steeds dieper in de nesten werkt. Ik lardeerde mijn stichtelijke woorden met wat voorbeelden uit mijn eigen jeugd. Want eerlijk is eerlijk, ik kon er ook wat van. Vroeger dan.

Een paar dagen geleden kwam ze ’s avonds een kwartier te laat thuis. Lekke band. Ze had wel een half uur moeten lopen en trok er een overtuigend vermoeid gezicht bij. Geen straf dus, maar troostende woorden en een opgewarmd bordje met haar favoriete pasta. En op tijd naar bed, want er wachtte weer een lange brugklasdag.

Omdat ik heel goed weet waartoe vaders op aarde zijn liep ik even later de tuin in, gewapend met fietspomp en bandenplakgerei. Ik zette haar fiets op zijn kop en stak een bandenlichter tussen velg en buitenband. Opeens stond ze naast me. In pyjama, huilend. Met horten en stoten kwam de bekentenis er uit. Ze wist dat ze te laat was en had haar voorband leeg laten lopen, om boze reacties te voorkomen. Pas toen ze me bezig zag had ze beseft dat ik het gat niet zou vinden en De Waarheid proefondervindelijk zou achterhalen.

Zó doortrapt was ze dus ook weer niet. Haar spijt was ontwapenend en een vaderhart soms groter dan je zou wensen. De zaak is afgedaan met een knuffel en een korte samenvatting van het vorige gesprek. Volgende keer dreigt een taakstraf.

Later die avond keek ik naar een lang kamerdebat. Een blonde politicus wiens naam mij even niet te binnen schiet omdat ik niet wil demoniseren had het aan de stok met het kabinet. Zijn woorden logen er niet om. Hij was “belazerd”. Het kabinet had “een vod” geproduceerd waarin onwaarheden zouden staan, waardoor de politicus als “leugenaar” in de hoek werd gezet. Het was “een hele grote schande” dat dat allemaal maar kon in dit land.

Het kabinet, bij monde van de premier en de minister van Justitie, gebruikte niet zulke zware woorden maar hield voet bij stuk. Wat er in “het vod” stond was waar. En dus stonden beide partijen lijnrecht tegenover elkaar. En de hele Kamer wist: één van beide staat te liegen. Omdat het hier een volksvertegenwoordiger betrof zou de Kamer normaal gesproken zelf op waarheidsvinding gaan. Maar dan moet de betrokkene wel meewerken en dat gebeurde niet. Hij had er tabak van. “Jullie zoeken het allemaal maar uit.”

In de patstelling die ontstond leek de blonde politicus aan de verliezende hand. Wie het hardst schreeuwt heeft het meeste te verbergen, zei mijn moeder altijd. En bovendien, wie gelooft er nou dat het kabinet bewust zou liegen en stukken zou vervalsen om een kamerlid in een kwaad daglicht te stellen? Niemand toch?

Nou, dat valt tegen. Volgens diverse peilingen denkt meer dan de helft van de Nederlanders dat de blonde politicus slachtoffer is van een vilein staatscomplot. Dat waren weliswaar geen wetenschappelijke onderzoeken, maar het is toch een uitkomst die er niet om liegt.

Kennelijk is de kloof tussen burger en politiek zo groot dat we het kabinet moeiteloos voor een club leugenaars aanzien. Of liegen we zelf zo regelmatig dat we er blind van uitgaan dat ministers dat ook doen. Misschien vinden we het helemaal niet erg dat de blonde politicus liegt, en geven we de oude politiek gewoon lekker de schuld van alles. Hoe dan ook, de leugen regeert, om de majesteit maar eens te citeren. Daar helpt geen knuffel of goed gesprek meer aan.

vrijdag 22 februari 2008

Bevruchtingspolitie

Het dreigde een sloom weekje te worden in politiek Den Haag. Het weinige nieuws dat er was kwam uit Kosovo, Cuba en de ledenraad van Ajax. Het Haagse journaille veerde dan ook verrast op toen minister Rouvoet van Jeugd en Gezin ineens het oude, immer heikele punt van bevolkingspolitiek van stal haalde. U weet wel, dat de staat bepaalt hoeveel kinderen een vaderlands gezinnetje wel of juist niet zou moeten krijgen om ons voortbestaan in welvaart te garanderen.

Bevolkingspolitiek riekt naar de moeizame jaren van onze wederopbouw, naar het abjecte Lebensborn programma van de nazi’s en naar China, waar ouders lange tijd maar 1 kind mochten krijgen. En dus was er ineens werk aan de winkel in Den Haag. “Rouvoet rept van bevolkingspolitiek’, kopte NRC Handelsblad voorop. Tv-verslaggevers rukten uit naar schoolpleinen waar ze argeloze moeders van gemiddeld 1,7 kind ter verantwoording riepen voor hun ondermaats presteren.

“Bevolkingsplan Rouvoet stuit vooral op scepsis”, zo meldden de regionale dagbladen de volgende ochtend. Zo groeide het relletje in de pers. Er was nu kennelijk ineens een ‘plan’, waar andere politici en tal van deskundologen zich tegen afzetten. Ieder speelde zijn rol braaf mee. De PvdA liet weten dat ze “ingrijpen in de bedstee” niet ziet zitten. De Vereniging Grote Gezinnen was uiteraard verheugd, en een hoogleraar economie noemde bewust ouderloze echtparen zelfs “parasieten”, omdat ze later wel meeprofiteren van de ouderenzorg maar er nu zelf niets in investeren.

Die arme Rouvoet moest ineens volop in de verdediging. Terwijl hij zich, geheel in karakter, juist zo genuanceerd had uitgelaten in het vraaggesprek met dagblad De Pers, waar het allemaal mee begon. “In Nederland zijn we vrij terughoudend met bevolkingspolitiek en daar kan ik me wel in vinden”, zo werd de voorman van de ChristenUnie geciteerd. Hij zei verder dat het geboortecijfer statistisch gezien 2,1 kind zou moeten zijn in plaats van de huidige 1,7, om de gevolgen van de vergrijzing in ons land betaalbaar te houden. Daarom zou hij het wel “interessant vinden om daar een discussie over te voeren”. Maar hij wil de Nederlanders niet voorschrijven hoeveel kinderen ze moeten krijgen. “Als nou iets een persoonlijke beslissing is, dan is dat het wel”.

Zo is het. En meer heeft de minister van Jeugd en Gezin in dat interview niet gezegd. Maar kennelijk is het onderwerp beladen genoeg om te worden aangevallen als je er een discussie over wilt voeren. Let wel, een discussie over het betaalbaar houden van de ouderenzorg. Niet over de invoering van productiequota in de echtelijke sponde.

Wat leert ons deze korte reconstructie van een Haagse zeepbel? Dat ook een door de wol geverfd politicus als Rouvoet op zijn tellen moet passen. Dat nieuwshongerige collega’s aan een half woord genoeg hebben om, zonder ook maar één letter te jokken, meer controverse te suggereren dan er is. Dat anderen graag meedoen aan zo’n potje opjutten. En vooral dat geboortepolitiek kennelijk niet zo lekker ligt in Nederland.

In fatsoenlijke Europese landen als Frankrijk of Spanje is het gewoon regeringsbeleid om het krijgen van meer kinderen te stimuleren met financiële extraatjes, speciale regelingen of gratis voorzieningen. Dat zou hier ook prima kunnen, als je het geboortecijfer in Nederland wilt opkrikken.

Maar nee hoor. Wij zien meteen visioenen van een soort Bevruchtingspolitie; geharde mannen en vrouwen in lederen jassen die met nachtelijke invallen steekproefsgewijs controleren of aan de vaderlandsche plichten wordt voldaan. Nee sorry agent, ik had een beetje hoofdpijn. Of wacht eens, misschien vinden we het juist wel spannend! Een prima remedie tegen bedsleur. Ook “interessant om een discussie over te voeren”, denk ik.

vrijdag 11 januari 2008

Emocratie

Democratie is prachtig. Vooral met een blokje kaas en een goed glas wijn erbij. Fascinerende televisie, die Amerikaanse presidentsverkiezingen. Ook al duurt het nog bijna een jaar voor we weten wie die hondenbaan gaat overnemen van George W. Bush. Wordt het Obama, Hillary, of gewoon toch weer een Republikein? Het kan me persoonlijk niet meer zoveel schelen. Na een jaartje in het Witte Huis lijken ze allemaal al weer aardig op hun voorganger. Maar het kijkspel wordt er niet minder boeiend op.

Vroeger, als beginnend redacteurtje van een grote regionale krant, leefde ik ook inhoudelijk enorm mee. Gulzig las, luisterde en bekeek ik alles wat met de strijd om het Witte Huis te maken had. Voor mijn lezertjes in Noord-Holland analyseerde ik de titanenstrijd in Washington met een gezag dat nog niet was aangevreten door de twijfel, die met de jaren onverbiddelijk de kop opsteekt.

In 1984 trad de Democraat Walter Mondale samen met zijn vrouwelijke running mate Geraldine Ferraro in het strijdperk tegen de zittende president Ronald Reagan en vice-president George Bush, ja, de vader-van. Tegen beter weten in hoopte ik op een spannende verkiezingsnacht. Groot was dan ook mijn vreugde toen de NOS trots aankondigde dat ze die nacht live het verkiezingsprogramma van de Amerikaanse zender ABC zouden uitzenden. Dat werd smullen, want live meekijken met de Amerikaanse televisie, dat wàs wat in die tijd.

Gewapend met donuts en koffie zette ik mij diep in de nacht voor de buis, net als tienduizenden andere Amerika-gekken in dit land. Reagan won met twee vingers in de neus, maar dat was nog niet eens het ergste. De hele nacht door, soms op de spannendste momenten, kwam NOS-presentator Pieter de Vink er hinderlijk doorheen om ons met engelengeduld uit te leggen hoe het Amerikaanse kiesstelsel in elkaar zit. Alsof we dat niet wisten, wij die er een nachtrust voor hadden opgeofferd! Wèg dat gevoel dat je er zelf middenin zit. Ik kan er nog kwaad om worden.

Inmiddels, ik zei het al, gaat het me wat meer om het spel dan om de knikkers. Tuurlijk, het maakt voor ons in Nederland en Europa veel verschil wie er in het Witte Huis woont. We hebben het nog steeds over het machtigste land ter wereld. De economie, de dollar, oorlogen in Afghanistan en Irak, we hebben er allemaal rechtstreeks mee te maken.

Maar dat verklaart nog niet we hier zó massaal, en al zó ver van tevoren willen meegenieten van de race om het Witte Huis. Dè nieuwszender van Nederland opende dinsdagmorgen de uitzending met de eerste uitslagen van de voorverkiezingen uit een klein dorpje in New Hampshire. Televisie en kranten stonden dagenlang bol van de verrassende overwinning van Hillary. En er is zelfs een heuse Nederlandse kieswijzer op internet beschikbaar, die mij na het beantwoorden van 25 vragen aanraadt om op John Edwards te stemmen.

Vergelijk al die opwinding eens met de aandacht die de verkiezingen in belangrijke naburige landen als Frankrijk, Duitsland of Rusland bij ons krijgen, en je zou denken dat wij de 52ste staat van de Amerika zijn. Maar niet alleen wij, ook elders in de westerse wereld staan de media bol van de Amerikaanse verkiezingsstrijd.

Dat kan te maken hebben met de media zelf. De internationale pers is traditioneel nogal Angelsaksisch georiënteerd. Daardoor komt er een stortvloed van verhalen, geluiden en beelden op de Nederlandse redacties terecht en gaan we blijkbaar vanzelf denken dat het een extreem belangrijk onderwerp is. Zoals een spectaculair ongeluk in Amerika hier wel het Journaal haalt en een nog groter ongeluk in India niet. Alleen maar omdat er uit Amerika dramatische beelden beschikbaar zijn.

Nog belangrijker lijkt me de extreme focus op de menselijke kant van de Amerikaanse presidentskandidaten. Het zweten van Nixon, de vrouwen van Kennedy, de blunders van Reagan, domheid van Quayle, de sigaar van Clinton, de gestolen zege van Bush, de snik van Hillary… We smullen er van. Emocratie is prachtig.