vrijdag 9 maart 2007

Familiedrama

Het was een zaterdag in april, bijna twee jaar geleden. Mijn mobieltje piepte. Een alarmbericht van het persbureau: Vijf doden bij schietpartij in Hilversum. Het stond er echt. Vijf doden. Schietpartij. Hilversum, míjn stad. Mijn vaderhart won het van journalistieke instincten. Zijn de kinderen binnen? Hebben we knallen gehoord? Sirenes? Is het rustig op straat?

Pas daarna klom ik als koene reporter op de fiets, richting centrum. Na amper drie straten werd ik tegengehouden door een rood-wit lint, waarachter zich tientallen Hilversummers hadden verzameld die allemaal keken en wezen naar een klein, onooglijk en half vervallen arbeiderswoninkje langs een drukke straat, aan de rand van het centrum. Een wit huisje met gele kozijnen. Daarbinnen was iets vreselijks gebeurd, dat was duidelijk.

Achter het lint liepen politiemannen. Boze politiemannen. Met nauwelijks verholen woede hielden ze nieuwsgierigen, fotografen en cameramannen op afstand. De sfeer was bizar. Het publiek zweeg, geïmponeerd. Een dikke deken van drama hing over de mediastad.

De woede van de agenten werd korte tijd later verklaard. Het was frustratie, onbegrip, onmacht. Een van hun collega’s, die in dat huisje woonde, had zijn drie kinderen, zijn vrouw en zichzelf van het leven beroofd met zijn dienstpistool. De agenten waren binnen geweest. Geharde mannen en vrouwen, op zoek naar stille getuigen waarmee het drama kon worden gereconstrueerd en verklaard.

Dat Hilversumse tafereel welde messcherp in me op toen dinsdag weer zo’n alarmmelding binnenkwam. Meerdere doden bij familiedrama Hengelo (Gld). Een vader had zijn beide kinderen en zijn vrouw omgebracht en daarna een mislukte poging gedaan zichzelf van het leven te beroven. Misschien volgde hij in al zijn onmacht wel het voorbeeld van die vrouw in het Belgische Nijvel, die amper een week eerder haar vijf kinderen met een mes had gedood. Alleen haar oudste, een meisje van veertien, had zich verzet.

Onwillekeurig probeer ik me voor te stellen hoe die laatste minuten van zo’n familiedrama verlopen. Het is te erg. Ik wil het niet weten, hooguit begrijpen.
Hoeveel waanzin past er in één hoofd? Hoeveel gekte is er nodig om je dierbaarste herinneringen als ouder opzij te zetten? Die eerste blik van herkenning, die overmannende trots bij de eerste stap, dat eerste woord, dat onvoorwaardelijke vertrouwen en die vlucht in je veilige armen bij dreigend onraad. Kan je dat gevoel kwijtraken? Kan er iets sterker zijn dan dat?

Waarschijnlijk ben ik – gelukkig – toch zó gelukkig dat ik me die wanhoop niet kan voorstellen. De uitzichtloosheid, dat zwarte gat. Het hartverscheurende gevoel dat je je verantwoordelijkheid niet kunt waarmaken. Dat je je kinderen geen mooie toekomst kunt geven en dan maar beter met je mee kunt nemen in je vlucht naar een andere wereld. Alles beter dan dit... Zoiets, misschien. De reden is met moeite te bevatten, maar de realisering van die wanhopige gedachtekronkel, de daad, nee, dat niet...

Nederland is een prettig land. Een land waar geen autobommen ontploffen, waar geen oorlog is en waar je niet hoeft te verhongeren. Hier maakt men zich druk over bewindslieden met twee paspoorten. Maar het is ook het land waar een gezinsvoogd wordt vervolgd omdat ze niet ingreep, waardoor een ontspoorde moeder haar driejarige dochter Savannah kon mishandelen tot ze stierf. Een land waar sinds 1998 28 jonge kinderen zijn omgebracht in 13 familiedrama’s. Een land, kortom, als vele andere, waar de liefde het soms verliest van de wanhoop.

Vanmorgen fietste ik, als alle dagen, langs het witte huisje met de gele kozijnen. Het staat nog altijd leeg.